Skip to main content

De eerste kerk

Net als de kerk in Sigerswâld is de kerk in Garyp net na het jaar 1100 gebouwd. Een en ander was niet zo eenvoudig. Het kerkhof moest helemaal met aarde worden opgehoogd. Ook moest er steen, tufsteen, helemaal uit Duitsland gehaald worden. Via schepen werden die via Deventer naar ons land vervoerd. (Pas vanaf 1400 werd er hier steen gebakken, toen werden er in Leeuwarden de oude 'friezen' of kloostermoppen gemaakt.)
Men vaarde met kleine bootjes door vaarten tot aan het kerkhof, waar de steen gelost werd. In de buurt van de kerk moest een huis met veestalling komen voor de pastoor. Ook land, want de pastoor moest zelf boeren om in z'n onderhoud te voorzien.
De beschermheilige van de kerk van Garyp was Sint Piter, de Heilige Petrus.

OudKerk_368x255.jpg
Een tekening van een kerk in Friesland zo rond het jaar 1700 

Monniken hadden waarschijnlijk toezicht op de bouw. Eerst werd het koor, de achterkant, gebouwd. Daar kwam een altaar en een stenen doopvont te staan. Het kerkje was klein en eenvoudig. Zo wilden de monniken het. Het dak bestond uit spanten bedekt met stro of riet. Zitplaatsen waren er niet, men stond gewoon.
De vloer was betegeld met estrikken en aan de muur hingen enkele heiligenbeeldjes van rode zandsteen; van dezelfde steen waaruit de sarcofagen gemaakt werden.

 

Later, zo rond 1200, kwamen er meer mensen vanuit de omgeving. Door het natter worden van de hoge grond en door het turfmaken kwam er ook meer welvaart. Het turfmaken werd gedaan vanwege de vraag naar turf voor de steenbakkerijen.
Daardoor moest de kerk vergroot worden. De bestaande muren werden verhoogd, later kwam er een nieuw dak met dakpannen en voor de kerk een dikke tufstenen toren voor het ophangen van een klok en als verdediging tegen vreemde soldaten.

Officieel werd Garyp rond 1100 een dorp, maar het is niet uitgesloten dat het dorp nog veel ouder is. Er zijn namelijk aanwijzigingen dat het in 800 al een houten kerkje rijk was.

Omstreeks 1600 werden er prachtige beschilderde ramen in de kerk aangebracht, die later weer zijn verdwenen of beter: waarschijnlijk zijn vernield.

 


 

totop

Lag het dorp Garyp vroeger op een andere plaats?


J.J. Spahr van de Hoek en Y.N. Ypma schreven in 1978 in het geschiedenisboek 'Tietjerksteradeel', dat in veel dorpen in Friesland de plaatselijke bevolking zich tussen de jaren 1150 en 1250 verplaatste naar hogere gronden. Dit werd veroorzaakt door de stijging van het (grond )water. Soms slaagde men er in binnen het dorp een hogere plek te vinden. Als dat niet lukte, vertrok men naar elders.

In de ons omliggende dorpen trok men ruwweg van het westen van Tytsjerksteradiel naar het oosten en hield men het oude bezit als hooiland aan(1). Dit is o.a. bekend van de dorpen Suwâld, Veenwouden, Hurdegaryp en Sumar. Bij de verplaatsing van de bevolking volgde meestal ook het kerkgebouw. Een belangrijk kenmerk van deze verplaatsingen was dat het gebouw dan naar een hoger deel van de eigen kerkkavel verplaatst werd.

kerk-kaartBlom02Hiernaast staat een kaartje van de situatie in Suwâld. De pijl geeft de verplaatsing van de kerk op de kerkkavel weer. Deze verplaatsing uit de middeleeuwen was rond 1900 via de oude overlevering nog bekend bij de Suwâldsters. 

Vaak heb ik gedacht:” Zou Garyp rond het jaar 1200 ook naar hogere grond verplaatst zijn?”. Geregeld heb ik gezocht naar sporen van een vroegere kerk, als er weer een perceel grond tussen de huidige Petrustsjerke en het Prinses Margrietkanaal over de kop ging. Dit leverde niets op, want het blijkt dat de situatie vroeger   verrassend genoeg  , heel anders in elkaar heeft gezeten ...

Op 5 september 1871 stond in de Leeuwarder Courant een aankondiging. Hierin werd vermeld, dat in de Gariper dorpsherberg van M. van der Zee namens de erfgenamen van Douwe Walter Sibma zes percelen weiland en bouwland verkocht zouden worden(2).
Deze percelen lagen ongeveer in de huidige driehoek tussen Aldert Stenekes, het viaduct onder de snelweg bij Sigerswâld en installatiebedrijf Kobus.
Een van deze percelen werd aangeduid met de naam “Oud Kerkhof”(3). De akte van deze verkoping is tot op de dag van vandaag bij het kadaster te op te vragen. Het perceel van het ''Oud Kerkhof'' lag aan wat nu het weggetje De Broek is. Het “Oud Kerkhof´ is ergens na 1871 opgesplitst in drie delen. Het erf, waar tot voor kort Arend Loerts woonde, het weiland dat daar vanaf de weg gezien, rechts naast en achter ligt. En aan de overkant van de weg: het rechter deel van het erf van de familie Van der Bij met nog een stukje weiland te rechterzijde(4).
Laten we de situatie eens nader bekijken...

 



kerk-kaartBlom01Als we op het kaartje kijken, valt als eerste op, dat het Oud Kerkhof en de huidige Petrustsjerke, zoals bij nagenoeg alle oude kerkverplaatsingen, precies op het oude, lange uitgestrekte kerkkavel van Garyp ligt. Deze kavel lag ongeveer tussen de Iniaheide en het Prinses Margrietkanaal in. Er heeft dus een verplaatsing van de kerk plaatsgevonden, en dus redelijkerwijze ook van het dorp. Er is nog meer waar te nemen.

Bij elk plan voor verkaveling richtte men zich vroeger, bij het trekken van de eerste lijn, op de kerktoren (kaartje: zie de zwarte stippellijn rechtsonder richting Iniaheide). De kerk kreeg vervolgens als eerste grond toegewezen. Die had immers opbrengsten uit de grond nodig om het kerkgebouw, de pastoor, de armen en de dorpsschool onderhouden. Dit is in onze situatie ook duidelijk te zien (onderste deel stippellijn).

Is er iets meer te zeggen over het tijdstip van deze verplaatsing?
Deze verhuizing heeft waarschijnlijk al ver voor het jaar 1200 plaats gevonden. Hier voor zijn een aantal argumenten aan te voeren. Aan de hand van stijlkenmerken en het feit, dat de oude Petrustsjerke van Garyp uit ''dowestien'' gebouwd was (kalkzandsteen), hebben Spahr en Ypma(5) vastgesteld, dat de kerk, die vóór de huidige Petrustsjerke op de zelfde plek aan het Tsjerkepaed heeft gestaan, tussen 1080 en 1140 gebouwd moet zijn. Verplaatsing moet dus ergens rond het jaar elfhonderd hebben plaats gevonden. Een oudere voorganger die op het 'Oud Kerkhof' heeft gestaan, moet dus redelijkerwijs ver voor het jaar 1100 gebouwd zijn.

En Sigerswâld?
De kerk van Sigerwâld moet wel gebouwd zijn, nadat de kerk van Garyp verplaatst is. Gezien de ligging van het ''Oud kerkhof'', kun je je namelijk goed voorstellen dat de kerk voordien óók voor de dorpsbewoners van Sigerswâld dienst heeft gedaan. Toen ze de nabij gelegen kerk gingen missen, is er een eigen kerk gesticht. Deze analyse sluit keurig aan bij de schatting van Spahr en Ypma. Zij schatten de stichting van de kerk van Sigerwâld namelijk tussen de jaren 1120 en 1160(6).

Samenvattend:
Uit het bestaan van het ''Oud kerkhof'' kunnen we dus een paar interessante conclusies trekken:
•    Het dorp Garyp is ongeveer rond het jaar 1100 naar hogere grond verplaatst.
•    Ongeveer 30 jaar later werd Sigerswâld vermoedelijk een zelfstandige parochie.
•    Garyp moet als kerkdorp al minstens 1000 jaar oud zijn.
•    Omdat de verkaveling van het dorp op de kerk gericht is, kan deze pas uitgevoerd zijn, toen de eerste kerk er al stond.

Wie nu over De Broek fietst, fietst dus over het terrein, waar in de Middeleeuwen de Gariper kerk heeft gestaan. Een groot deel van de oude Garipers woonden daar toen uiteraard ook bij hun kerk. Dat kun je je nu toch bijna niet voorstellen. Misschien komt er op het oudste terrein van de Gariper kerk nog eens iets boven de grond…..

Cees Blom
Reacties zijn altijd welkom: c.j.blom@ecma.nhl.nl

Bronvermelding:
1 Spahr en Ypma: Tietjerkstradeel blz 29 ev.
2 Leeuwarder Courant digitaal archief jaargang 1871.
3 Perceel Bergum C927, later opgesplitst in C1311 en C1312.
4 Met dank aan de heer De Beer van het gemeentearchief Burgum voor de omrekening.
5 J.J. Spahr van der Hoek en Y.N.Ypma: Tietjerkstradeel
6 Spahr en Ypma: Tietjerkstradeel blz 180.

 


 

totop

Hoe gong dat eartiids mei it feestjen yn Garyp?

 

(Uit: 'De Rabbelskûte' , dorpskrant van Garyp)

Hoe gong dat eartiids mei it feestjen yn Garyp?

Der haw ik, op fersyk, probearre in antwurd op te finen, mar moast wol wêze by lju dy’t âlder wienen dan ik sels, soe ik safolle mooglik út de earste hân fertelle kinne. Hoe ‘t it yn âlde tiden west hat mat fan oerlevering, ferhalen en plaatsjes komme. Ik tink wol dat er eartiids ek wol feeste waard, oan guon skilderstikken te sjen.
Myn mem, berne yn 1890, fertelde faak dat se skoalfeest hiene op in stik lân by Reinder Wymenga, dy’t wenne wer ’t no bakkerij Van der Zee stiet.
Faaks is er mear struktuer yn de feesten kommen doe ‘t yn 1898 prinses Wilhelmina kroane waard ta keninginne. It hie in skoft faai like mei ús keningshûs. Der wiene al in pear bern fan kening Willem III stoarn en syn frou ek; doe troude er op âldere leeftiid noch mei prinses Emma. Nei in pear misbertes bleau Wilhelmina yn libben. It folk sykhelle rommer, mar letter doe ‘t Willemke troud wie, bleau allinne Juliana oer.
De feesten sa ‘t wy dy no kenne sette eigenlik út ein yn 1898, it kroaningsjier. Yn dy jierren wurde ek in bulte muzykkorpsen oprjochte, ek mei it doel om de feesten mear sier oan te dwaan. (It korps fan Garyp is yn 1897 oprjochte). It begûn as skoalfeest foar de bern.
De boppemaster stie dan yn it midden fan it skoalplein op in ferheging en rôp dan: "Wie van jullie weet wie er vandaag jarig is?" en alle bern raasden "Wilhelmina", dan folge er in gebed en nei it sjongen fan it Wilhelmus sette de optocht útein. Allegearre rinne: jonges en famkes mei brede sjerpen om, flachjes yn ‘e hân, famkes oranjestrikken yn ‘t hier en mei selsmakke bôgen mei blommen en papieren roazen. En mar sjonge: alle "Vaderlandse Liederen" dy ‘t se op skoalle leard hienen en dat wie doe in hiel ferskaat.

Letter waard yn Garyp in "Chr. Oranje Vereeniging" oprjochte en krigen we twa dagen feest. Dy hâlden harren eigen optocht op de twadde dei.

Feest Eartiids
fragment van de foto uit
'Garijp in oude ansichten' deel 1

Dat is hiel moai te sjen yn boekje 1 no. 35 wer ‘t ien de grutte tromme op ‘e rêch draacht en dy’t er efter rint de knots. Alle muzikanten prachtich yn ’t wyt en de heraut, yn dit gefal Petrus Bosma, op it hynder foarop. Twadde fan rjochts is myn heit Hinne, likernôch 22 jier, yn it sneinske swart en efter him syn broer Foppe.
Ik wit it net fêst, mar ik tink dat it west hat tidens de Keninkryk feesten yn 1913, doe wie it hûndert jier lyn dat kening Willem I wer foet oan wâl sette yn Scheveningen.

It feestterrein wie doe faak op it lân fan Arend Hoekstra, tusken dokter en it Pakhûshiem. (ik wit noch dat de muzyktinte der stie) of by Kanne Kloosterman, op it lân lyk efter it hûs fan Simen en Kniertje Spoelstra (letter brûkt as kuorbalfjild) en ek wol efter Jelmer Krol (Piet Hoekstra).
Letter en tsjintwurdich noch efter de pleats fan no Hans en Nicole Derwig.

In pear dagen, soms in wike foar it feest, (altyd op 31 augustus, want dat wie keninginne Wilhelmina har jierdei, dus Keninginnedei) waard it terrein klear makke. De timmerlju om bar of yn gearwurking, dat wit ik net, soargen foar genôch juffers, peallen, tou en planken. Der waarden ek in pear frachtauto ‘s mei striepakken kocht, wer ‘t de minsken op sitte koenen; dy waarden dan nei ôfrin by opbod ferkocht oan de boeren.
Mei de juffers waard in grutte tinte opset fan lapen seildoek mei oan de wynside wat pakken strie. Yn ‘e midden stiene lange tafels op skragen mei oan wjerskanten planken op pealtsjes spikere wer ‘t de bern op sitte koenen. Dat wienen yn myn tiid (1933 - 1940) in lytse 300. In beukerskoalle bestie doe noch net.
De deis foar’t feest hiene de bern út de heechste klasse de middeis frij en moasten dan it hiele doarp troch om blommen, dy waarden dan oan de juffers spikere. Dat bleau meast by dalia’s en goudsjeblommen, oars wie der ornaris net folle te finen.
Elk bern hie in kop meinaam fan hûs (meast gimmeleard, koe in stomp út stean) en krige nei de optocht poeiermolke fan it fabryk út 40 liters molkbussen en boltsjes mei tsiis; die wienen yn skoalle al smard. Dat sil wol troch frijwilligers dien wêze.
Middeis wiene dan de spultsjes; en as de bern in spultsje dien hiene wie der ranja (sûnder ‘rietje’) út de deselde bussen en koppen. As it hiel waarm wie en toarstich en de ranja foarried lyts: hindere neat, wetter genôch, elk wer tefreden. Nei ôfrin krigen alle bern in presintsje, as jo in priis hienen as net.

De steatsskoalle op it Tsjerkepaad hâlde syn eigen feest en wol op it stik lân efter Kafee Unicum. Faaks hâlden se dat op in oar jier dan de kristelike skoalle. Der mocht elk wol komme fansels (ik haw der yndertiid ek wol es stikem sjoen) mar it joech foar rjochtsinnige minsken gjin pas. Der stie in poppekast (Jan Klaasen en Katrijn) en der stie ek in draaimûne of sweef. Der is in ferhaal dat es ien fan de ‘Jongelings Vereeniging’ skrast is omdat er sjoen wie yn de draaimûne. Dat wiene noch ris tiden!
De spultsjes foar de skoalbern: flachje stekke yn in stove foar de lytsen (binne der noch wol stoven?), koeke happe, ûnder in seil troch en dan troch in autobân dûke, sekje rinne solo, of yn ‘t span, talhout fandelje en yn in koer bringe (kuorren en talhouten binne der net follemear).
Bûten de reguliere spultsjes hiene de jonges en famkes ek har eigen spultsjes b. g. ‘rozen bloeien op m’n hoed, alle mooie meisjes zijn zo zoet: Rosa wil je kiezen? Kiezen jawel’. En dan noch ris itselde, mar dan: ‘Rosa wil je kussen? Kussen jawel’ Jonges en famkes makken hân yn hân in kring en songen dit ferske, wylst ien of twa yn ‘e midden stiene om te ‘kiezen en te kussen’. It sil no wol te âlderwetsk wêze.
De twadde dei wie it feest foar de grutten. Dy’t fan skoalle kaam hearde er fansels al by, oars dienen se dat sels wol. De measten wiene dan al boerefeintsje of faam en wiene al gau yn ‘t sâlt bebiten. De ‘Chr. Oranje Vereeniging’ dy’t nei myn betinken al ringen nei 1890 oprjochte is, organisearre ek optochten mei hynders en weinen (sjoch boekje 1 no 35), earst mei it deftige reau, letter ek mei boereweinen: foarkret, bûkberje, sydberjes, eftersket en hearamt. It hynder rûn yn ‘t stokramt as los foar it tiksel.
De spultsjes foar de grutten wiene navenant harren jierren: sek slaan op in rûne peal, kûpkestekke mei in lorrie of by in planke op mei in holle kroade (frou der yn, man der efter, rinkje stekke op in fyts, ferklaaie en bolkoer rinne (jak oan, floddermûtse op en jok mei twa kuorren, rinne mei in fopbril (altyd de ferkearde kant út). Prizen wienen faak yn jild: 1-pr. 5 gûne, 2- pr. 2.50, 3-pr. 1 gûne. Net folle sizze jo? Foar in gûne koenen jo wol 10 bôlen keapje of 6 pakjes sigaretten. Jo kinne wol begripe dat mannich feintsje en faam, dy’t fakentiids allinne by de boer tsjinnen foar kost en ynwenning en faaks wat bûsjild, wol in gokje weachje woenen. It publyk siet dan efter de touwen op de strie pakken it spektakel oan te sjen. De muzyktinte hie in sintraal plak en wie ek fersierd mei grien, blommen en flaggen. Ut en troch waarden er marsen en Nederlânske lieten spile.
It feest waard om de twa jier hâlden en dus ek yn 1938 yn de mande mei it 40 jierrich jubileum fan Wilhelmina. Dat waard grut betocht en wol mei in revu oer it bewâld fan Wilhelmina yn 40 jier. It wie in iepenloftspul op in mânsk poadium, wer ‘t hiel Garyp oan meiwurke hat, sawol by de bou en mei alles wat er op stie. (der stienen doe ek noch gjin 2 m. hege stekken om de túnen).

Op it poadium stie yn ‘e midden it stedshûs mei it parredis (bordes), oan wjerskanten in hûs en in koarnmûne, en der tusken in steech. Jan Roels Wymenga wie boargemaster en lies ek de proklamaasjes foar. Anders Wietzes Wagenaar wie syn ferfanger. Aldert van der Molen wie post op in fyts. Tsjikke fan Eppie van der Velde spile, miende ik, de jonge keninginne, wa at de âldere wie is net te efterheljen. In haadrol wie weilein foar Roel Plantinga (feint by bakker Oedzes) en Metsje fan Ale Tjeerdsma.
Roel spile foar mûndersfeint en Metsje wie de faam. As Metsje ûnder ta de doar út kaam gong boppe yn de mûne in doarke iepen wert Roel syn kop troch stuts (ûnder it moal) en songen inoar ta, wat einige miende ik yn in duet. Wessel Postma wie in soldaat en Kees Wartena spile foar abbekaat. Yn in sêne rint Maaike, frou fan Rindert Feenstra, mei in geit oan in eintsje tou foar it bordes lâns en wurdt troch de abbekaat oansprutsen dat it gjin foech jout om mei in geit foar it stedshûs lâns te rinnen en dat er him yn beslach nimme moat.
Maaike, klaaid as in earm âld wyfke fan de heide, seit: ‘Menear, jo moatte wat moederaasje mei my ha, it is it ienichste wat wy hawwe. No bin ik der krekt mei nei de bok west en no hoopje ik sa dat er in geitsje bringt. Mar as it in bokje is dan moat it mar slachte wurde, want fleis krije wy ek nea. Sy mocht fierder mei de geit, mar om oan te jaan de ferskuorrende earmoed fan guon minsken.
Ek Paul Kruger, Presidint fan Súd-Afrika en helle mei de krúser ‘De Zeven Provincien’, kaam noch op it aljemint. Wietse Bouma Spile foar plysje, hy wie lang net mak, en hat ferskate ûndogenske bongels yn ‘t hûnegat skopt.
It stik is wol in pear kear opfierd, mei help fan muzykferieniging, sjongkoar, resitearferiening en skoalbern út de heechste klasse en noch folle mear.
Troch wa it stik skreaun is as betocht is net alhiel wis, mar nei alle gedachten hat dat Jan de Roos west, de âldere healbroer fan Klaas Haanstra. Hy koe byldzjend foardrage en koe hiel wat op poaten sette. Yn alle gefallen, hy wie wol de regisseur.

1938 wie in jier dat it yn ‘e wrâld begûn te broeien. It wie noch oardel jier foar de Dútske ynfal yn ús lân: ferskate mannen stienen doe al by de grinzen. De measten tochten it soe wol wat tafalle, it wie yn 14 - 18 ek al goed gien.
No dat ha wy witten: 5 jier gjin feest, mar twingerij fan Dútsers.

 

Taede H. Smedes

totop